Cittadella. La residenza dei Signori e dei Principi

 

Cittadella, de citadel. De verblijfplaats van de landsheren en prinsen

 

In 1399 besloot Gherardo Appiani, landsheer van Pisa, om de rest van zijn leven in alle rust door te brengen en de problemen van Pisa achter zich te laten en aan Gian Galeazzo Visconti over te dragen. Hij koos Piombino als rustoord en schiep zo een onafhankelijke heerschappij. Naast de hoofdstad bestond de heerschappij uit Populonia, Suvereto, Vignale, Scarlino, Buriano, Badia al Fango, en de eilanden Elba, Montecristo en Pianosa. Twee jaar later kwamen Valle en Montioni erbij.

Gherardo kwam met zijn hele hofhouding in februari van dat jaar over zee in Piombino aan. Hij trok in de eerste instantie in het veertiende eeuwse palazzo van la Piazzarella, het pleintje, het huidige Piazza Giovanni Bovio. Vanwege de onstuimige tijden waar de stad zich in bevond, was het echter verstandiger om een veiligere verblijfplaats voor zijn familie te creëren. Vanuit deze behoefte werd in de zestiger jaren van de vijftiende eeuw gestart met de bouw van la Cittadella, de citadel. Jacopo Appiani III liet de architect en beeldhouwer Andrea di Francesco Guardi, die geboren was in Florence en getogen in Pisa, naar Piombino komen. De architect koos de heuvel van Santa Maria als locatie voor de residentie van de landsheren en begon met de afgravingen en het verhogen van een aantal gebouwen. De heuvel werd aan de zeekant versterkt met zes robuuste wallen. Één wal werd later voorzien van honderd treden. De architect ontwierp de statige residentie rondom een vierkant plein. Het bestond uit vijf gedeeltes: het hoofdpaleis, dat jammer genoeg in 1959 verwoest is, de tuin, het huis voor de hofhouding, de kapel en de waterput die voor de watervoorziening zorgde. In het gebouw waar de hofhouding in verbleef, zetelt vandaag de dag het Archeologisch Museum van de regio Piombino waar vondsten uit het stenen tijdperk en moderne kunstschatten te bewonderen zijn.

De waterput is een kostbaar overblijfsel uit de vijftiende eeuw zoals we kunnen opmaken uit de datum (1465) die aan de oostelijke zijde van de put staat gegrafeerd. Op de resterende drie zijdes zijn de profielen van de machthebbers te zien: Jacopo Appiani III, zijn vrouw Battistina di Campofregoso, hun zoon en tevens toekomstige landsheer Jacopo IV.

De kapel is een waar juweeltje uit de renaissance. Op de voorgevel zijn perspectieven van Leon Battista Alberti te zien. De architect Guardi werkte ook met Battista aan de Tempio Malatestiano in Rimini. Er zijn enkele gotische elementen te herkennen, zoals het roosvenster en de golfmotieven bovenaan het timpaan.

De binnenkant van de kapel is door de tijd heen flink veranderd en zo is het oorspronkelijke uiterlijk bijna niet meer te herleiden. In de achttiende eeuw zijn de houten spachten aan het plafond vervangen door gewelven en in 1810 liet Elisa Bonaparte Baciocchi, de laatste prinses van Piombino, een zestiende-eeuws altaar uit Lucca overkomen en op de plek zetten van het oorspronkelijke altaar en blad van de hand van de architect Guardi. De twee marmeren platen die tegenwoordig tegen de muur staan in de kleine tempel zijn echter wel origineel en bakende vroeger het gedeelte voor de eucharistie af. Op de platen zijn het wapen van de Aragona-Appiano familie en een vaas met wat blaadjes afgebeeld. In het midden van het altaar is een polychromie van geglazuurd terracotta te zien. Benedetto Buglioni maakte deze Maria en kind in de vroege zestiende eeuw.

Om de citadel beter te kunnen verdedigen werd er in het tweede deel van de vijftiende eeuw een toren met hefbrug gebouwd bij de ingang die op de stad uitkeek. Begin zeventiende eeuw werd de noordkant versterkt door middel van de stadsmuren en torentjes die door niemand minder dan Leonardo da Vinci ontworpen zijn.